´Krab achter je oren´ deel  45: zinsontleding 3: werkwoordelijk gezegde

In deel 42 heb ik je uitgelegd over de persoonsvorm: het werkwoord waaraan je kunt zien in welke tijd de zin staat. Het werkwoord laat weten wat er gebeurt of wat er gedaan wordt.

In deel 44 kwam daar het onderwerp bij: wie of wat iets doet.

Deze week vertel ik je over het werkwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. Werkwoorden zeggen wat er gedaan wordt, of wat er gebeurt.

Soms staat er alleen één persoonsvorm in een zin, maar soms staan er meerdere werkwoorden in een zin of is het werkwoord opgesplitst.

Bijvoorbeeld:

Marjan schrijft: alleen de persoonsvorm als werkwoord. Dan is ‘schrijft’ het werkwoordelijk gezegde.

Marjan ruimt haar bureau op.  Hier is het werkwoord opruimen opgesplitst. Het werkwoordelijk gezegde wordt dan: ‘ruimt op’.

Heb je een spellingsfout gemaakt? Hier zijn er twee werkwoorden: hebben en maken.  Het werkwoordelijk gezegde wordt dan: ‘heb gemaakt’.

Zij zat piano te spelen. Hier zijn twee werkwoorden: zitten en spelen. Te is geen werkwoord, maar hoort wel bij het werkwoordelijk gezegde: ‘zat te spelen’.

 

Volgende keer gaan we het hebben over ‘het lijdend voorwerp’.

Tot dan!

Hartelijke groet,

Marjan

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *